2 Thessalonicensen 3

Inhoud

1657 overgezet

1 Den Apostel vermaent de Thessalonicensen, dat sy voor hem bidden,

3 ende betuyght sijn betrouwen dat haer de Heere sal verstercken.

5 Bidt Godt oock voor haer,

6 ende beveelt dat sy haer ontrecken van een yeder broeder die ongeregelt wandelt.

7 Bewijst met sijn exempel, dat een yegelick moet arbeyden om hem te geneeren.

10 Ofte dat hy andersins niet en moet eten.

13 Vermaent haer datse niet en vertragen in het goet doen,

14 ende dat sy die teeckenen ende straffen, die sijn bevel hier in niet gehoorsaem zijn.

16 Besluyt met de gewoonlicke groete, 17 die hy in alle sijne Sendtbrieven met sijn eygen hant daer by voeght.

[Overgenomen uit de editie van 1657]

[Provisorisch overgezet uit de editie van 1657]

1 Voorts, broeders, bidt voor ons, opdat het Woord des Heeren zijn loop hebbe, en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u;

2 En opdat wij mogen verlost worden van de ongeschikte en boze mensen; want het geloof is niet aller.

3 Maar de Heere is getrouw, Die u zal versterken en bewaren van den boze.

4 En wij vertrouwen van u in den Heere, dat gij, hetgeen wij u bevelen, ook doet, en doen zult.

5 Doch de Heere richte uw harten tot de liefde van God, en tot de lijdzaamheid van Christus.

6 En wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij u onttrekt van een iegelijk broeder, die ongeregeld wandelt, en niet naar de inzetting, die hij van ons ontvangen heeft.

7 Want gijzelven weet, hoe men ons behoort na te volgen; want wij hebben ons niet ongeregeld gedragen onder u;

8 En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn;

9 Niet, dat wij de macht niet hebben, maar opdat wij onszelven u geven zouden tot een voorbeeld, om ons na te volgen.

10 Want ook toen wij bij u waren, hebben wij u dit bevolen, dat, zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete.

11 Want wij horen, dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, niet werkende, maar ijdele dingen doende.

12 Doch de zodanigen bevelen en vermanen wij door onzen Heere Jezus Christus, dat zij met stilheid werkende, hun eigen brood eten.

13 En gij, broeders, vertraagt niet in goed te doen.

14 Maar indien iemand ons woord, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam is, tekent dien; en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde;

15 En houdt hem niet als een vijand, maar vermaant hem als een broeder.

16 De Heere nu des vredes Zelf geve u vrede te allen tijd, in allerlei wijze. De Heere zij met u allen.

17 De groetenis met mijn hand, van Paulus; hetwelk is een teken in iederen zendbrief; alzo schrijf ik.

18 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.

Einde van de tweede brief van de apostel Paulus aan de Thessalonicensen
« 2 Thessalonicensen 2