Psalmen 24

Inhoud

1657 overgezet

David van Godt bericht zijnde, dat Salomo den tempel soude bouwen, ende de Arke des Verbonts daer in laten brengen, bekent wel Godts recht ende macht over den gantschen aerdbodem, maer verheught sich aldermeest over Godts bysondere genade, die hy bewijst aen sijne Kercke, welcker lidtmaten David hier beschrijft, ende vermaent dat de Arke (op welcke Godt sijne tegenwoordigheyt vertoonde) weerdighlick ende eerbiedighlick mach worden ontfangen, als wesende dit eene afbeeldinge van de komste des Messiae in den tabernakel sijns lichaems, ende tot sijne Kercke (zijnde Godts tempel ende Christi Koninckrijck) waer toe mede gehoort sijne hemelvaert, om van daer als Koningh der glorie sijne Kercke te regeeren.

[Overgenomen uit de editie van 1657]

[Provisorisch overgezet uit de editie van 1657]

1 Een psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld, en die daarin wonen.

2 Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren.

3 Wie zal klimmen op den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid?

4 Die rein van handen, en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk zweert;

5 Die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils.

6 Dat is het geslacht dergenen, die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob! Sela.

7 Heft uw hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga!

8 Wie is de Koning der ere? De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE, geweldig in den strijd.

9 Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga!

10 Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela.

« Psalmen 23
Psalmen 25 »