Psalmen 29

Inhoud

1657 overgezet

David vermaent de machtige deser werelt, om den waren Godt met sijne Kercke te eeren ende te dienen, die sijne majesteyt ende macht betoont door donder, blicksem, ende watervloeden: waer van hy sijne behoorlicke eere alleenlick ontfanght in sijne Kercke, die hy oock zegent ende behoudt.

[Overgenomen uit de editie van 1657]

[Provisorisch overgezet uit de editie van 1657]

1 Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen! geeft den HEERE eer en sterkte.

2 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms.

3 De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.

4 De stem des HEEREN is met kracht, de stem des HEEREN is met heerlijkheid.

5 De stem des HEEREN breekt de cederen; ja, de HEERE verbreekt de cederen van Libanon.

6 En Hij doet ze huppelen als een kalf, den Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn.

7 De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit.

8 De stem des HEEREN doet de woestijn beven; de HEERE doet de woestijn Kades beven.

9 De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen, en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eer.

10 De HEERE heeft gezeten over den watervloed; ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid.

11 De HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.

« Psalmen 28
Psalmen 30 »