De tweede algemene brief van de apostel Petrus

Inhoud

1657 overgezet

1 Den Apostel Petrus na het opschrift ende groetenisse, 3 verhaelt eerst hoe overgroote genade ende weldaden Godt aen de geloovige Ioden bewesen heeft tot hare saligheyt,

5 waerom hy haer vermaent in ’t geloove ende Godtsaligheyt meer ende meer toe te nemen, ende by het geloove te voegen oock andere deughden,

8 leerende datse als dan recht vruchtbaer sullen zijn,

10 ende datse daer door meer ende meer versekert sullen worden van hare verkiesinge, ende van den ingangh in het Koninckrijcke Christi.

12 Hy verklaert dat, hoewel sy dese dingen wel weten, hy evenwel haer heeft willen opwecken door dese vermaninge,

14 alsoo hy haest uyt dit leven soude genomen worden, na de voorsegginge Christi, op dat sy na sijn doot daer aen souden gedencken.

16 Betuyght dat de leere die haer van Christo ende sijne toekomste gepredickt was, geen fabelen en zijn, maer dat hy selve ende de twee andere Apostelen aengeschouwt hebben sijne heerlickheyt op den bergh, ende gehoort uyt den hemel het getuygenisse des Vaders van hem,

19 ende dat deselve oock betuyght wort door de Prophetische schriften,

20 die door den Geest Godts zijn ingegeven.

[Overgenomen uit de editie van 1657]

[Provisorisch overgezet uit de editie van 1657]

schilderij van Jusepe de Ribera: De heilige Petrus

1 Simeon Petrus, een dienstknecht en apostel van Jezus Christus, aan degenen, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, door de rechtvaardigheid van onzen God en Zaligmaker, Jezus Christus;

2 Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God, en van Jezus, onzen Heere;

3 Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd;

4 Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid.

5 En gij, tot hetzelve ook alle naarstigheid toebrengende, voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis,

6 En bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid,

7 En bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen.

8 Want zo deze dingen bij u zijn, en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onzen Heere Jezus Christus.

9 Want bij welken deze dingen niet zijn, die is blind, van verre niet ziende, hebbende vergeten de reiniging zijner vorige zonden.

10 Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen.

11 Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker, Jezus Christus.

12 Daarom zal ik niet verzuimen u altijd daarvan te vermanen, hoewel gij het weet, en in de tegenwoordige waarheid versterkt zijt.

13 En ik acht het recht te zijn, zolang ik in dezen tabernakel ben, dat ik u opwekke door vermaning;

schilderij van Caravaggio: De kruisiging van Petrus» meer

14 Alzo ik weet, dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard.

15 Doch ik zal ook naarstigheid doen bij alle gelegenheid, dat gij na mijn uitgang van deze dingen gedachtenis moogt hebben.

16 Want wij zijn geen kunstelijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekend gemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit.

17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb.

18 En deze stem hebben wij gehoord, als zij van de hemel gebracht is geweest, toen wij met Hem op den heiligen berg waren.

19 En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de Morgenster opga in uw harten.

20 Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging;

21 Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.

2 Petrus 2 »