1 D’Apostel waerschouwt voorders de Philippensen tegen de verleydinge der valsche Apostelen, die de wet ende het Euangelium te samen menghden,
3 ende leert daer tegen, dat niet de uyterlicke besnijdenisse, maer de geestelicke ter saligheyt noodigh is.
4 ’t welck hy met sijn eygen exempel ende geloove bevestight.
5 Ende tot dien eynde verhaelt hy, dat hy oock alle die uyterlicke voordeelen hadde, die dese roemden te hebben,
7 maer dat hy die dingen niet en achtte, noch daer op geen ver-trouwen en stelde, maer alleen op Christum,
9 niet steunende op sijn eygene gerechtigheyt die uyt de wet is, maer alleen op de gerechtigheyt Christi, die hy beschrijft met hare vruchten.
12 Bekent evenwel sijne onvolmaecktheyt, hoe seer hy oock na de volmaecktheyt trachtet.
15 Ende vermaent de Philippensen dat sy het selve oock doen, na desen regel, ende na sijn exempel,
18 bestraffende de gene die anders deden, met verkondinge aen haer van het eeuwigh verderf,
20 ende vertroost de ware geloovige met de heerlickheyt, oock des lichaems, die ons de Heere Christus sal toebrengen.
[Overgenomen uit de editie van 1657]
[Provisorisch overgezet uit de editie van 1657]
1 Voorts, mijn broeders, verblijdt u in den Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven, is mij niet verdrietig, en het is u zeker.
2 Ziet op de honden, ziet op de kwade arbeiders, ziet op de versnijding.
3 Want wij zijn de besnijding, wij, die God in den Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen.
4 Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer.
5 Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van den stam van Benjamin, een Hebreër uit de Hebreën, naar de wet een Farizeër;
6 Naar den ijver een vervolger der Gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk.
7 Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus' wil schade geacht.
8 Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.
9 En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof;
10 Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende;
11 Of ik enigszins moge komen tot de wederopstanding der doden.
12 Niet dat ik het alrede gekregen heb, of alrede volmaakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.
13 Broeders, ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb.
14 Maar een ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.
15 Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen; en indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal u God openbaren.
16 Doch, daar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin naar denzelfden regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen.
17 Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt.
18 Want velen wandelen anders; van dewelken ik u dikmaals gezegd heb, en nu ook wenende zeg, dat zij vijanden des kruises van Christus zijn;
19 Welker einde is het verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hun schande, dewelken aardse dingen bedenken.
20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus;
21 Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen.
Statenvertaling online - bijbel en kunst