De Propheet verklaert sijn geduldigh vertrouwen op den Heere, met bede van te mogen verlost worden van de bespottinge der opgeblasenen.
[Overgenomen uit de editie van 1657]
[Provisorisch overgezet uit de editie van 1657]
1 Een lied op Hammaaloth. Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit.
2 Zie, gelijk de ogen der knechten zijn op de hand hunner heren; gelijk de ogen der dienstmaagd zijn op de hand harer vrouw; alzo zijn onze ogen op den HEERE, onze God, totdat Hij ons genadig zij.
3 Zijt ons genadig, o HEERE! zijt ons genadig, want wij zijn der verachting veel te zat.
4 Onze ziel is veel te zat des spots der weelderigen, der verachting der hovaardigen.
Statenvertaling online - bijbel en kunst