De Propheet roemt de groote weldaet Godes sijner gemeynte bewesen, haer verlossende uyt het merckelick perijckel harer machtiger vyanden.
[Overgenomen uit de editie van 1657]
[Provisorisch overgezet uit de editie van 1657]
1 Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, zegge nu Israƫl,
2 Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden;
3 Toen zouden zij ons levend verslonden hebben, als hun toorn tegen ons ontstak.
4 Toen zouden ons de wateren overlopen hebben; een stroom zou over onze ziel gegaan zijn.
5 Toen zouden de stoute wateren over onze ziel gegaan zijn.
6 De HEERE zij geloofd, Die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot een roof.
7 Onze ziel is ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers; de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen.
8 Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft.
Statenvertaling online - bijbel en kunst