De brief van de apostel Paulus aan Filemon

Inhoud

1657 overgezet

ONESIMUS een slave ofte dienstknecht van Philemon, (die een Leeraer in de gemeynte van Colossen schijnt geweest te zijn, verssen 1, 17, 23. Coloss. 1.7. ende 4.9, 12, 17.) was van sijnen heere wech geloopen, ende hadde oock hem yet ontdragen: welcke van Paulo te Roomen in sijne banden tot de Christelicke religie bekeert zijnde, volgens de leere der selve, weder keeren wilde tot sijnen heere, ende tot dien eynde versocht van Paulo eenen brief van voorschrijvinge aen den selven, om te beter met hem te versoenen, ende in genade opgenomen te mogen worden.

Tot desen eynde heeft dan de Apostel desen Sendtbrief geschreven, waer in hy, na het opschrift ende groete in de drie eerste verssen, met een bequame inleydinge, om de gunste van Philemon op te welcken, verhalende vers 4 sijne liefde tot hem, 5 ende de deughden van Philemon, voornamelick sijne liefde tot de geloovige, ende sijn geloove in CHRISTUM, 8 verklaert dat hy hem sulcks niet en wilde gebieden gelijck hy wel mochte, maer vriendelick van hem bidden.

10 Daer na stelt hy dit sijn versoeck voor, betoonende dat het selve was eerlick, 11 hem dienstigh, 12 ende oock eenighsins nootsakelick.

15 Verontschuldight Onesimi misdaet van wech loopen, alsoo het selve een gelegentheyt is geweest tot sijne bekeeringe, waer door hy nu oock een broeder was geworden,

18 ende stelt hemselven tot borge dat de schade hem soude voldaen worden.

20 Ende besluyt eyndelick, met seer beweeghlicke woorden, sijn versoeck,

22 daer by voegende dat hy hem een herberge wilde bereyden.

23 Groet hem van wegen eenige bysondere mede-arbeyders, 25 ende doet daer by oock sijne gewoonlicke groete.

[Overgenomen uit de editie van 1657]

[Provisorisch overgezet uit de editie van 1657]

schilderij van Rembrandt Harmensz. van Rijn: Paulus in de gevangenis

1 Paulus, een gevangene van Christus Jezus, en Timotheüs, de broeder, aan Filemon, den geliefde, en onzen medearbeider,

2 En aan Appia, de geliefde, en aan Archippus, onzen medestrijder, en aan de Gemeente, die te uwen huize is:

3 Genade zij ulieden en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.

4 Ik dank mijn God, uwer altijd gedachtig zijnde in mijn gebeden;

5 Alzo ik hoor uw liefde en geloof, hetwelk gij hebt aan den Heere Jezus, en jegens al de heiligen;

6 Opdat de gemeenschap uws geloofs krachtig worde in de bekendmaking van alle goed, hetwelk in ulieden is door Christus Jezus.

7 Want wij hebben grote vreugde en vertroosting over uw liefde, dat de ingewanden der heiligen verkwikt zijn geworden door u, broeder!

8 Daarom, hoewel ik grote vrijmoedigheid heb in Christus, om u te bevelen, hetgeen betamelijk is;

9 Zo bid ik nochtans liever door de liefde, daar ik zodanig een ben, te weten Paulus, een oud man, en nu ook een gevangene van Jezus Christus.

10 Ik bid u dan voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onesimus;

11 Die eertijds u onnut was, maar nu u en mij zeer nuttig; denwelken ik wedergezonden heb.

12 Doch gij, neem hem, dat is mijn ingewanden, weder aan;

13 Denwelken ik wel had willen bij mij behouden, opdat hij mij voor u dienen zou in de banden des Evangelies.

14 Maar ik heb zonder uw goedvinden niets willen doen, opdat uw goeddadigheid niet zou zijn als naar bedwang, maar naar vrijwilligheid.

15 Want wellicht is hij daarom voor een kleinen tijd van u gescheiden geweest, opdat gij hem eeuwig zoudt weder hebben.

16 Nu voortaan niet als een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, namelijk een geliefden broeder, inzonderheid mij, hoeveel te meer dan u, beide in het vlees en in den Heere.

17 Indien gij mij dan houdt voor een metgezel, zo neem hem aan, gelijk als mij.

18 En indien hij u iets verongelijkt heeft, of schuldig is, reken dat mij toe.

19 Ik, Paulus, heb het geschreven met deze mijn hand, ik zal het betalen; opdat ik u niet zegge, dat gij ook uzelven mij daartoe schuldig zijt.

20 Ja, broeder, laat mij uwer hierin genieten in den Heere; verkwik mijn ingewanden in den Heere.

21 Ik heb aan u geschreven, vertrouwende op uw gehoorzaamheid; en ik weet, dat gij doen zult ook boven hetgeen ik zeg.

22 En bereid mij ook tegelijk een herberg; want ik hoop, dat ik door uw gebeden ulieden zal geschonken worden.

23 U groeten Epafras, mijn medegevangene in Christus Jezus,

24 Markus, Aristarchus, Demas, Lukas, mijn medearbeiders.

25 De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met uw geest. Amen.

Einde van de brief van de apostel Paulus aan Filemon