De profeet Ezechiël


Grote profeten

Samen met Jesaja en Jeremia wordt Ezechiël tot de grote profeten gerekend. Hij werd in 597 v.C. net als vele anderen weggevoerd in de Babylonische ballingschap. In de ballingschap pleitte hij tegen assimilatie en voor het behoud van het zuivere geloof.

Naast waarschuwingen tegen valse profeten bevat het boek ook profetieën tegen buurvolken en -landen: de Moabieten (8-11), de Edomieten (12-14), de Filistijnen (15-17), de Ammonieten (25:1-7), Tyrus en Sidon (26-28) en Egypte (29-32).

Hoofdstukken 38 en 39 lopen vooruit op de apocalyps met de beschrijving van de eindstrijd tegen Gog, de personificatie van de antichrist die bij het einde der tijden Jeruzalem aan zal vallen.

Voor de val van Jeruzalem wordt gewaarschuwd in hoofdstuk 4 en 5. In de hoofdstukken 33 t/m 37 voorspelt Ezechiël de terugkeer naar het beloofde land. In hoofdstuk 40 maakt hij alvast een ontwerp voor een nieuw te bouwen tempel.

Ezechiël schreef een van de langste boeken in de bijbel. Volgens sommige wetenschappers duidt dat op een vorm van epilepsie die gepaard gaat met veelvuldig flauw vallen, periodes van sprakeloosheid, diepe religieuze overtuiging en veelschrijverij. Zijn stijl is ontegenzeggelijk wijdlopig; de ondringbaarheid van de tekst en de apocalyptische visioenen zijn wellicht de verklaring voor het oude verbod voor joden om dit boek te lezen vóór de dertigste verjaardag.