Daniël was een jongeman uit Judea die net als veel van zijn landgenoten in de Babylonische ballingschap werd weggevoerd. Hij werd opgevoed aan het hof van koning Nebukadnezar, en viel daar op door zijn vermogen om dromen te verklaren. Hoewel Daniël geen echte profeet was, wordt het boek Daniël ingedeeld bij de Profeten omdat het een aantal visioenen bevat.
Het boek begint met een aantal verhalen over Daniël en zijn vrienden, die door tegenstanders aan het hof telkens in problemen worden gebracht maar hun geloof trouw blijven.
Op een zeker moment liet de koning een gouden beeld van zichzelf maken, en gelastte hij dat iedereen dat moest aanbidden. Drie vrienden van Daniël weigerden; hun straf was de vuuroven, waar ze op miraculeuze wijze ongedeerd uitkwamen. Dat verhaal wordt verteld in Daniël 3 en de apocriefe boeken Gebed van Azaria en Gezang in de vuuroven, aanhangsels van hoofdstuk 3.
In hoofdstuk 5 legt Daniël aan koning Belsazar uit wat dat mysterieuze teken aan de wand toch betekent. Daniël vertaalt de Aramees-Hebreeuwse tekens in het Chaldeeuws: mene, mene, tekel, upharsin: geteld, geteld, gewogen, gedeeld.
Belsazars opvolger Darius, koning der Meden, beveelt op een gegeven moment (in hoofdstuk 6) dat iedereen alleen nog maar tot hem mag bidden. Daniël blijft echter tot zijn eigen god bidden, en wordt voor straf in een leeuwenkuil geworpen.
De hoofdstukken 7 tot en met 12 bevatten apocalyptische visioenen waarin Daniël onder meer de koning van Griekenland ziet, vermomd als een harige bok. Dan. 7:13-14 spreekt van eens mensen zoon
, oftewel 'een des mensen zoon', die een eeuwige heerschappij zal krijgen.
Het boek is geschreven in de tijd dat de Makkabeeën in opstand kwamen tegen de toenmalige Griekse overheersers (zie bij Makkabeeën) — vandaar de harige bok. Het boek Daniël is daarmee in zekere zin een propagandawerk, waarin verkondigd wordt dat het joodse volk wrede tijden zal doorstaan — vooral zij die oprecht geloven.
Naast de genoemde aanhangsels zijn ook Susanna en Bel en de Draak apocriefe toevoegingen aan het boek Daniël, als hoofdstuk 13 resp. 14.
De Hebreeuwse naam Daniël betekent zoiets als 'God is mijn rechter'.
Statenvertaling on line - bijbel en kunst